Een op de zeven Nederlandse kinderen krijgt psychische hulp vanwege diagnoses als ADHD, autisme en dyslexie. Stop met medicaliseren, start met normaliseren, zegt Bert Wienen, psycholoog en onderwijswetenschapper. In zijn lezing voor relaties en leden van de branchevereniging bij het afscheid van Peter de Jong deed hij de oproep om in het denken over inclusief onderwijs niet langer het kind als uitgangspunt te nemen, maar uit te gaan van de context, de gemeenschap. Inclusief onderwijs is in de eerste plaats gewoon goed onderwijs, stelt hij. En dat betekent onder meer dat leerkrachten en docenten kinderen niet zomaar geeft wat ze nodig hebben, maar ze uitdaagt om elke dag te leren.
Doorstroming naar regulier onderwijs
Peter de Jong is het met hem eens. ‘Kinderen krijgen soms op heel jonge leeftijd een medische stempel en gaan dan direct naar het speciaal onderwijs of speciaal basisonderwijs. Ze komen dan nooit meer in het regulier basisonderwijs terecht.’ Hij maakt zich daar zorgen over. ‘In Nederland zijn we met passend onderwijs begonnen, onder meer om de instroom in het speciaal onderwijs te verkleinen. Maar die instroom groeit. Dat komt door de medicalisering, doordat er in lerarenopleidingen weinig aandacht is voor inclusief onderwijs en doordat randvoorwaarden als ondersteuning, bekostiging en huisvesting niet goed geregeld zijn.’
'De uitspraak van Bert Wienen die mij echt aan het denken zette, was dat het vak van de leraar erodeert. Steeds meer afwijkingen worden buiten de klas door andere specialisten opgepakt, waardoor steeds minder “van de leraar” en steeds meer “van de specialist” is.'
Dat het anders kan, bewijst de Zuid-Limburgse onderwijsstichting MOVARE. De stichting heeft vijf startklassen met maximaal vijftien kleuters die extra ondersteuning nodig hebben. Voor de klas staan een leerkracht én een jeugdzorgmedewerker via de gemeente. ‘De leerkracht verzorgt het onderwijs, de jeugdzorgmedewerker geeft de extra zorg die de kinderen nodig hebben’, legt bestuursvoorzitter Kiki Huijnen uit. ‘Doel is dat ze na maximaal een jaar meekunnen in een reguliere klas. Bij 75 tot 80 procent van de kinderen lukt dat.’
‘Voor de klas staan een leerkracht én jeugdzorgmedewerker via de gemeente. De leerkracht verzorgt het onderwijs, de jeugdzorgmedewerker geeft de extra zorg die de kinderen nodig hebben.’
‘Gemeenten werken graag mee aan deze aanpak’, aldus Kiki. ‘Omdat het werkt. De komende vijf jaar hebben ze hun commitment afgegeven. Voor hen is het ook financieel voordelig, omdat het op termijn leidt tot minder (jeugd)zorgkosten.’ Het onderlinge vertrouwen is groot, zegt ze. ‘Er zijn geen contracten of overeenkomsten getekend, we doen dit gewoon. Dat vind ik heel bijzonder. Ook dat de leerkracht en jeugdzorgmedewerker samen voor de klas staan. Die samenwerking gaat vanzelf goed.’
Ook op andere fronten zijn scholen van Movare actief met inclusief onderwijs. Zo krijgen kinderen met een fysieke beperking op één school verpleegkundige zorg van een zorgorganisatie. Een ander voorbeeld is het doelgroeparrangement in het speciaal (basis)onderwijs. ‘Hierbij komt een zorgprofessional in de klas, die kinderen aanvullende ondersteuning geeft. Leerkrachten kunnen zich zo richten op hun kerntaak en kinderen krijgen toch de zorg die ze nodig hebben.’
Leren van elkaar
Peter van Eijk van onderwijskoepel Fortior in Venlo vindt dat dit laatste veel te weinig gebeurt. ‘Kinderen die van het regulier naar het speciaal onderwijs gaan, zien we vrijwel nooit meer terug. Er is te weinig contact tussen de scholen. Dat moet beter. Als een kind het goed doet in speciaal onderwijs, kan het regulier onderwijs daarvan leren. Wat doen ze daar voor het kind dat het zich fijn voelt en zich goed ontwikkelt, kunnen wij dat ook bieden?’ Geld speelt daarbij wel een rol, zegt hij. ‘Het is jammer dat de NPO-gelden geen vervolg krijgen. Met dat geld konden we kinderen extra aandacht geven, in kleine groepen. Dat doet er echt toe.’
De lezing van Bert Wienen heeft Peter van Eijk aan het denken gezet. ‘Hij heeft gelijk dat we goed zijn in medicaliseren. En als er eenmaal een diagnose is, dan willen we een kind comfort bieden. Maar is dat wel de beste manier om progressie te boeken? Maken we het kinderen niet te makkelijk, dagen we hen genoeg uit? Daarover wil ik graag in gesprek met onze scholen.’
‘We verwezen steeds meer kinderen naar het speciaal basisonderwijs. BCO heeft onderzocht hoe dat kan, hoe we daar grip op kunnen krijgen en wat anders kan. Dat heeft tot een aantal verbeteringen geleid. Zo is er nu een eenduidige norm voor verwijzing, delen leerkrachten creatieve oplossingen en heeft BCO de werkwijze van handelingsgerichte procesdiagnostiek (HGPD) gestimuleerd.’
Co-creatie met scholen
Zowel scholen van Fortior als MOVARE krijgen ondersteuning van BCO bij het realiseren van inclusief onderwijs. Peter van Eijk: ‘We verwezen steeds meer kinderen naar het speciaal basisonderwijs. BCO heeft onderzocht hoe dat kan, hoe we daar grip op kunnen krijgen en wat anders kan. Dat heeft tot een aantal verbeteringen geleid. Zo is er nu een eenduidige norm voor verwijzing, delen leerkrachten creatieve oplossingen en heeft BCO de werkwijze van handelingsgerichte procesdiagnostiek (HGPD) gestimuleerd.’ Kiki Huijnen noemt BCO ‘ontiegelijk belangrijk’ in de ondersteuning. ‘Ze zijn goed in het samen met een team vormgeven van de visie en sterk in het ontwikkelen van leerkrachten.’
Peter de Jong is blij met die mooie woorden. ‘BCO heeft geen kant-en-klaar recept voor inclusief onderwijs. In co-creatie met scholen kijken we wat de school wil en nodig heeft. Dat blijft ook onder leiding van mijn opvolger zo.’ Hij ziet gelukkig dat steeds meer scholen inclusief onderwijs actief oppakken. ‘Iedereen wil kansengelijkheid en inclusief werken. Wetenschappelijk onderzoek laat zien dat het betere leerresultaten en gelukkigere kinderen oplevert. Een belangrijke voorwaarde is dat de scheidingen verdwijnen tussen kinderdagverblijf, basisonderwijs, jeugdhulp en speciaal (basis)onderwijs. Ook de Onderwijsraad adviseert om regulier en speciaal onderwijs dichter bij elkaar te brengen. We moeten af van het hokjesdenken en echt werk maken van integrale kindcentra. Hopelijk gaat dat de komende jaren gebeuren.’